Yvon Jaspers in gesprek met nieuwe ambassadeur Jan Versteegh
Yvon Jaspers (45) en Jan Versteegh (33): allebei zijn ze tv-presentator, allebei waren ze de mol in het populaire tv-programma én allebei zijn ze nu ambassadeur van het Ronald McDonald Kinderfonds. Yvon interviewt Jan over zijn vroeggeboorte, zijn vaderschap en waarom hij zich vanaf nu inzet voor families met een ziek kind.
Yvon: “Jan, jij krijgt vaker verzoeken van goede doelen. Waarom zei je ‘ja’ tegen het Ronald McDonald Kinderfonds?”
Jan: “Ik ben zelf veel te vroeg geboren. Tien weken om precies te zijn. Toen waren er nog geen Ronald McDonald Huizen. Dus mijn ouders moesten elke keer op en neer rijden van huis naar het ziekenhuis. Dat was een heftige tijd voor hen, het was zoveel fijner voor hen geweest als ze dicht bij mij hadden kunnen zijn. Dus ik vind het mooi dat ik nu zelf iets kan betekenen voor gezinnen met een ziek kind. Bovendien wilde ik een doel kiezen dat echt bij mij past en waar ik lang aan verbonden kan blijven. Je kunt wel allerlei dingen tegelijk doen, maar dan verliest het aan kracht.”
Yvon: “Kwam jij gezond ter wereld?”
Jan: “Nee, totaal niet. ‘Ga er maar vanuit dat hij het niet redt’ zei de arts bij mijn geboorte. Ik heb nog twee maanden in het ziekenhuis gelegen. Couveuse, fototherapie vanwege geel zien, hartstilstandjes, wat heel normaal is bij zulke kleine baby’tjes, ik heb het allemaal gehad. Zo’n te vroeg geboren kindje kun je eigenlijk niet reanimeren. Dus dan kietelen ze tussen je ribbetjes en dan schrik je weer wakker. Nog steeds zie je als ik het heel koud of warm heb allemaal vlekjes op m’n hand. Littekens van infuusnaaldjes, omdat ze daar steeds moesten prikken voor antibiotica. Ook heb ik een hersenbloedinkje gehad. Daar kun je halfzijdig verlamd van raken. Ik had geluk. Ik ben half doof geworden. Rechts mis ik tachtig procent van m’n gehoor, links twintig procent."
Yvon: “Dat is behoorlijk doof. Daar word je toch duizelig van?”
“Nee. Ik weet niet beter. Mijn ouders kwamen erachter dat als ik als baby op mijn linkerkant lag, dan reageerde ik niet. En op rechts wel. Maar ik heb daar geen last van. Ja, in een restaurant gaat de helft langs mij heen, maar ik ben daaraan gewend. En als wij met elkaar praten, dan zorg ik wel dat ik met mijn goede oor naar jou toe zit. Anders moet ik mijn hoofd steeds draaien. Maar verder heb ik geluk gehad en niet zoveel aan mijn vroeggeboorte over gehouden. Buiten dat ik een totaal verknipt persoon ben natuurlijk, haha. Maar dat kan ook aan de opvoeding liggen.”
Yvon: “Dat is spannend geweest voor je ouders.”
Jan: “Ja, het is een heftige tijd geweest voor ze. Sowieso was ik eigenlijk onderdeel van een tweeling. Maar mijn broer of zus heeft het na 16 weken zwangerschap niet gehaald. Mijn moeder dacht toen dat ze een miskraam kreeg. ‘Dat klopt’, zei de arts. ‘Maar u bent ook nog steeds in verwachting’. Bizar. Daarna kreeg ze met 26 weken weeën. Toen hebben ze met weeënremmers de boel nog vier weken kunnen rekken. En toen kwam ik. Ik ben blij dat ouders in een soortgelijke positie nu in een Ronald McDonald Huis kunnen logeren. Dus daar vraag ik graag aandacht voor, als ambassadeur. Het is zo belangrijk om dicht bij je kind te zijn.”
Yvon: “Maar je kan ook, weet ik het, ADHD of concentratiedingen hebben, want dat hoort ook bij vroeggeboorte.”
Jan: “Ja natuurlijk. Dat heb ik allemaal. Ik ben altijd een druk mannetje geweest. Mijn vader zei vroeger: ‘Als je honderd kinderen een ruimte in stuurt, dan weten na een uur al die andere 99 kinderen dat Jan ook in de zaal is’. Ik dacht altijd: nou, dat is handig. Dan weet iedereen wie ik ben. Maar mijn vader bedoelde dat volgens mij helemaal niet positief. Toch denk ik dat ik het nu, in m’n werk, wel kan gebruiken. Dat snel, ad remme en energieke.”
Yvon: “Hoe reageerden je ouders dat je nu ambassadeur van het Kinderfonds bent?”
Jan: “Ze zeiden allebei: ‘oh, mooi’. Mijn moeder voegde daar aan toe: ‘Toch leuk dat je ook een keer voor een ambassadeurschap bent gevraagd.’ Maar het is gewoon de eerste waar ik ja op wilde zeggen. En mijn vader weet als kinderarts hoe belangrijk het is dat ouders dicht bij hun zieke kind zijn. Hij was altijd heel betrokken bij zijn werk. Ik kon het vroeger direct aan hem zien als het niet goed ging met een kind of als er zelfs een kindje overleden was. Dat gebeurde gelukkig niet vaak, maar als het wel gebeurde, dan zag ik het al aan hoe hij de auto uitstapte en naar de voordeur liep. Iets in zijn blik. Dan ging hij eerst heel lang mijn moeder knuffelen in de keuken. In stilte. Heel anders dan hoe hij normaal thuiskwam. Hij zei ook tot aan zijn pensioen: ‘het went nooit, een kind dat overlijdt’.”
Yvon: "Praatten jullie daar vroeger over?"
Jan: “Nee. Maar mijn broertje is inmiddels ook arts en die gaat nu ook de kant van de kindergeneeskunde op. Zijn motivatie is: ‘Wat de natuur niet goed maakt, wil ik kunnen fiksen. Dus niet iemand die zijn hele leven heeft gerookt en dat ik dat dan moet oplossen. Maar juist wat de natuur verkeerd heeft aangelegd, waar iemand zelf niks aan kan doen, dat wil ik proberen goed te maken.’ Bizar, want ik dacht juist altijd: als ik al arts mag worden, dan ga ik in ieder geval geen kinderarts worden. Omdat ik bij mijn vader zag wat het met je doet als je iemand niet kunt helpen. Dat zoiets elke keer weer door je hart snijdt. Dan moet je het wel écht graag willen om dag in dag uit met zieke kindjes bezig te zijn. Of met hun ouders. Want dit geldt natuurlijk ook voor de vrijwilligers in de Ronald McDonald Huizen. Die staan ook op regelmatige basis voor de ouders klaar. Daar neem ik mijn pet diep voor af.”
Yvon: “En hoe is het nu je zelf vader bent?”
Jan: “Ik moet er niet aan denken dat er iets met Lulu zou zijn. Dan wil ik daar dag en nacht bij zijn. Maar dat gaat natuurlijk niet, want je moet af en toe ook slapen. En als je kind in het ziekenhuis in Utrecht ligt en je woont zelf in Hoogezand… Dan heb je een probleem. Dus daarom, om op jouw vraag terug te komen waarom ik bij al die verzoeken van goede doelen dacht: ja, dit wil ik doen. Het maakt gewoon echt een verschil.”
Yvon: “Is dit voor jou ook een beetje compensatie, omdat je zelf niet in de zorg zit?”
Jan: “Nou, ik was eerlijk gezegd ook niet goed genoeg op school om arts te worden. Ik ben wel een tijdje leraar geweest, dat is ook een maatschappelijk betrokken vak. Maar om nu te zeggen dat dit compensatie is… Ik heb niet de illusie dat ik met mijn ambassadeurschap bijdraag aan genezing. De ouders, artsen en kinderen zelf zijn het allerbelangrijkste. En de vrijwilligers in de Huizen. Wat zij doen staat in schril contrast met wat je als ambassadeur kunt doen.”
Yvon: “Heb je al een Ronald McDonald Huis bezocht?”
Jan: “Ja, ik ben in Huis VUmc Amsterdam geweest. Zo groot! Meerdere keukens, gastenkamers, speelplekken voor broertjes en zusjes… En dan die hele wand vol met foto’s van vrijwilligers! Zoveel altruïsme bij elkaar. Die mensen staan dag in dag uit voor ouders klaar, en krijgen daar niks voor. Ja, je krijgt er iets voor terug in je hart, maar toch. Fantastisch. Ik vroeg hoe lang gasten normaal gesproken in Huis verblijven. ‘Oh, soms wel anderhalf jaar’, kreeg ik te horen. Dat is niet voor te stellen. Zo fijn dat je dan, als heel je wereld op zijn kop staat, in ieder geval een rustpunt hebt.”
Yvon: “Heb je ook al met ouders gesproken? Want dat is waarom ik het al zo lang volhoud. Iedere keer als je een ouder spreekt, dan snap je weer zó goed waarom je ambassadeur bent. Dan heb je voor vijf jaar je batterij weer opgeladen.”
Jan: “Dat geloof ik meteen. Want jij doet het al bijna 15 jaar hè Yvon? Heb je ontmoetingen die je zijn bijgebleven?”
Yvon: “Heel veel. Laatst nog, toen we de Ronald McDonald Huiskamer van het Prinses Máxima Centrum openden. Daar ontmoette ik een jong gezin, hele leuke mensen, met een zoontje van drie en een dochtertje van bijna een jaar met een afgrijselijke vorm van kanker. Ik raakte met ze in gesprek en op een gegeven moment vroegen ze: ‘Wil je haar anders even zien?’ Ja, natuurlijk! Dat meisje had toevallig een enorme opleving toen ik binnenkwam, dus ze ging lachen, zingen, superschattig. Maar ze was tegelijkertijd heel ziek. Dus dan sta je daar ineens op zo’n kamertje met die ouders mee te huilen over het lot van hun kind dat daar ligt. Dat maakt wel indruk. En ik heb zelf ook ooit in een Ronald McDonald Huiskamer gezeten, toen mijn dochter van een paard gevallen was en op de IC belandde. Zo’n rare gewaarwording. Sta je ineens zelf ’s nachts in zo’n Huiskamer te huilen. Mensen dachten nog dat ik daar als ambassadeur was. Maar nee.”
Jan: “Joh. Is dat allemaal goed gekomen?”
Yvon: “Het is allemaal goed gekomen. Maar het toont wel dat ziek worden iets is wat iedereen kan overkomen. Ieder kind kan iets krijgen en dan heb je zomaar ineens een Ronald McDonald Huis of vakantiehuis nodig.”
Jan: “Ja, een klein beetje pech bij het oversteken of een bloedpropje dat losschiet. Het leven is zo kwetsbaar. Het vervliegt als je even niet oplet. Als ouder ben je na een ervaring als die van jou misschien geneigd om te denken ‘zo die van mij heeft het nu gehad, die heeft al in het ziekenhuis gelegen.’ Alsof je het afstreept van de kaart, zoals waterpokken. Maar zo werkt het natuurlijk niet. Daarom vind ik het goed om als bekendere Nederlander aandacht te vragen voor het Kinderfonds. Ik denk niet dat het altijd ‘leuk’ wordt, het zijn toch heftige verhalen, maar ik vind het wel belangrijk. En ik denk dat dat een belangrijker argument is om iets te kiezen in het leven.”
Yvon: “Zeker! En er is ruimte voor eigen invulling hè. Ik heb kookboeken gemaakt waarvan de opbrengst naar het Kinderfonds ging, mokken ontworpen, evenementen gepresenteerd, op tv aandacht gevraagd voor de Huizen. Je kunt het zelf invullen.”
Jan: “Ja, ik ga daar eens op broeden.”
Yvon: “Ik vind jou wel een HomeRider. Ken je dat?”
Jan: “Ja, dat is die wielertocht waar nu al bijna zestig teams aan meedoen, toch? Lijkt me wel wat. Ik ben vroeger natuurlijk gymleraar geweest. En ik heb vorig jaar een racefiets gekocht. Dus wie weet.”
Yvon: “Ja doen! En sowieso, als je af en toe kwijt zou raken waar het in het leven om gaat, dan moet je bij het Kinderfonds komen werken. Eén dag meedraaien met de vrijwilligers en je weet weer helemaal wat écht belangrijk is.”